Professionals.Hartstichting.nl wordt geladen

Door: Hanneke Reinders

Het agendathema Zorg voor iedereen streeft naar een zorgsysteem waarin iedereen passende zorg ontvangt. Dit systeem versterkt de autonomie van de patiënt, kent optimale zorgprocessen en benut middelen effectief en efficiënt. “De verschillende zorglijnen zijn soms een soort black-box”, aldus kaderhuisarts Erik van Duin. “We hebben meer zorgdata nodig om zicht te krijgen in de uitwerking van richtlijnen en afspraken.” Naast huisarts in Den Haag Zuidwest, “een typische achterstandswijk”, is Van Duin via Hadoks in de hele Haagse regio betrokken bij chronische zorg, preventie en onderwijs. Als voorzitter van de HartVaatHAG kan hij ook over landelijke inzichten meepraten.

Waarom is het thema ‘Zorg voor iedereen’ belangrijk voor jou?
“Door mijn werk in een achterstandswijk word ik geconfronteerd met veel uitdagingen. Sommige mensen kunnen hun zorg prima organiseren, anderen hebben daar moeite mee. We bestempelen hen soms als moeilijk bereikbare mensen, maar andersom is voor hen de zorg ook moeilijk te bereiken. Het werkt twee kanten op.

Ik kwam hier ooit via een waarneemklus terecht en het beviel goed. Ik voel dat ik hier echt een verschil kan maken. Huisartsen fungeren als een ankerpunt en bieden patiënten continuïteit. Ze weten dat ze bij onze praktijk terecht kunnen en dat geeft hen rust en vertrouwen.

Het is mijn persoonlijke drijfveer om gezondheidsverschillen te verkleinen. Een rapport van het CBS beschrijft dat mensen bovenaan de welvaartsladder bijna 25 jaar langer in goede gezondheid leven dan minder welvarende mensen. Voor die laatstgenoemde doelgroep moeten we echt oog hebben. Vaak zijn ze druk met heel andere uitdagingen in het leven, zoals financieel rondkomen, schooluitval of huisvesting.”

Tegen welke dingen lopen we in de zorg zoal aan?
“Ik zie dat er door nieuwe en dure medicijnen zoals Ozempic een tweedeling ontstaat in de samenleving. Officieel moeten mensen eerst een leefstijlprogramma volgen voordat artsen ozempic voorschrijven. Maar wie geld heeft, koopt de medicatie gewoon zelf. Andere mensen, vaak net zo obees, kunnen dat niet betalen. Dan krijg je oneerlijke situaties. Dat vind ik een zorgelijke ontwikkeling.”

De komende tien jaar stijgt het aantal hart- en vaatpatiënten flink. Merk je dat nu al in de praktijk?
“Er komen simpelweg meer patiënten bij die chronische zorg nodig hebben, dan dat er mensen overlijden. Ik werk in een vrij grote praktijk met voldoende praktijkondersteuners. Daarmee kunnen we de chronische zorg goed opvangen. In praktijken zonder die ondersteuning piept en kraakt het. Dan lukt het niet meer om alle patiënten meerdere keren per jaar te zien. De volumes worden te groot, daar moeten we echt een vorm voor bedenken.”

Hoe kunnen we hart- en vaatzorg voor iedereen beschikbaar en betaalbaar houden?
“Laagcomplexe patiënten kunnen we meer digitaal ondersteunen. Denk aan telemonitoring of dat we automatisch formulieren toesturen waar streefwaarden op staan. Dat kan veel gesprekken met de praktijkondersteuner besparen. Maar zowel zorgverleners als patiënten vinden die gesprekken een fijn contactmoment. Dat maakt het lastig: ga je telemonitoring vrijwillig aanbieden, of moeten we het verplichten?

Door meer in te zetten op telemonitoring kunnen we bij praktijkondersteuners ruimte creëren voor middencomplexe patiënten. Dat is een groep mensen die bijvoorbeeld afspraken missen of hun bloed niet laten prikken. Door hen meer aandacht te geven, kunnen we de zorg voor hen flink verbeteren.

Tot slot zijn er hoogcomplexe patiënten, zij hebben vaak meerdere aandoeningen. Omdat mensen niet bij te veel dokters willen lopen, kunnen wijkcentra uitkomst bieden. Hier kijkt één arts integraal naar patiënten, aangevuld met bijvoorbeeld een diëtist of buurtsportcoach. Dat creëert overzicht en continuïteit. Dus meer anderhalvelijnszorg, daar zie ik toekomst in.

In het algemeen denk ik dat er minder poppetjes betrokken moeten zijn. Eén duidelijk aanspreekpunt voor patiënten geeft een stabielere setting. Het verbetert ook therapietrouw en het algemene succes van een behandeling.”

Ook is het van groot belang om de komende jaren de toename van het aantal hart- en vaatpatiënten af te remmen. Wat zijn manieren om hier aan te werken?
“Het opstellen van regionale gezondheidsdoelen is heel krachtig. Niet alleen monitoren, maar ook een lat formuleren: waar moet de zorg minimaal aan voldoen? Mijn persoonlijke wens is dat zorgverleners en gemeenten doelen hiervoor opstellen. Denk aan het minimum aantal fietspaden of maximum aantal tabakswinkels per plaats. Zo’n gezonde leefomgeving helpt ons allemaal gezonder te worden. Het is geen quick fix, maar het gaat om structurele keuzes die een generatie kunnen duren.”

Hoe kunnen we de samenwerking tussen eerste en tweede lijn verbeteren?
“Er zijn NHG-richtlijnen en transmurale afspraken, maar in welke mate worden ze nageleefd? Waar gaat het goed en waar kan het beter? Een goede data-infrastructuur creëert zicht op wat die afspraken echt teweegbrengen. Zo krijgen we meer inzicht in zorgprocessen en kunnen we sneller aan elkaar terugkoppelen. Dat kan bijvoorbeeld met spiegelinformatie. En ook vaker patiënten hun gegevens laten inzien en actief mee laten denken. Dat is niet alleen leuk, maar vooral heel nuttig.”

Wat kunnen patiënten zelf doen om de vraag naar zorg behapbaar te houden?
“We hebben lang gewerkt met een model dat gedreven is door zorgverleners. Maar uiteindelijk gaat het ook om eigen verantwoordelijkheid. Het moet in balans zijn. Hier speelt ook een filosofisch vraagstuk. Als iemand een infarct heeft gehad maar blijft roken en medicatie niet neemt, hoe vrijblijvend kan zorg dan zijn? Eigen initiatief maar ook hulp uit de sociale omgeving zijn van belang.

Ook vind ik de Hartcheckpunten van de Hartstichting een mooi voorbeeld. Die zijn laagdrempelig in de wijk, zonder afspraak. Je geeft mensen inzicht in hun risico en tips waarmee ze zelf aan de slag kunnen. Dat verlaagt de drempel enorm: je geeft mensen zelf de regie.”

Welke technologische oplossingen kunnen volgens jou een positieve bijdrage leveren?
“Bloeddruk is een heel belangrijke graadmeter voor hart- en vaatziekten. Je kunt tegenwoordig al een simpele bloeddrukmeter kopen voor 10 of 15 euro, dat willen mensen wel betalen. Zo’n meter in huis maakt het heel laagdrempelig om zelf te meten. Ook al is het misschien niet het meest accuraat, een hoge bloeddruk vindt het wel. Sommige apparaten detecteren zelfs boezemfibrilleren. Het hoeft niet allemaal hightech te zijn om een verschil te maken. Hoe meer mensen thuis meten, hoe beter.”

Stel dat jij minister van Volksgezondheid was. Wat staat er bovenaan je lijstje?
“Ik zou gemeenten en provincies wettelijk verplichten om gezondheidsdoelen op te stellen. En ze moeten afdwingbaar zijn . De grootste winst in gezondheidsverbetering ligt namelijk niet in de zorg, maar in de versterking van de sociale leefomgeving. Alleen zo kunnen we de patiëntenstroom inperken en daadwerkelijk zorg voor iedereen blijven bieden. En het biedt de mogelijkheid om regio’s met elkaar te vergelijken en zo gezondheidsverschillen verkleinen.”

Wat wil je meegeven aan onderzoekers en zorgprofessionals?
“In onderzoek kunnen we meer hoogrisicopatiënten includeren. Zij worden vaak niet meegenomen, omdat we ze niet goed bereiken of denken dat ze lastig te bereiken zijn. Maar we moeten hen juist meenemen. Door hier extra moeite in te steken, wordt het onderzoek veel waardevoller.

En aan zorgprofessionals: stel samen met anderen regionale gezondheidsdoelen op. Het moet niet te vrijblijvend zijn. Door samen een richting te formuleren, kom je verder. Ga in gesprek met je regionale huisartsorganisatie en ziekenhuizen. Ontwikkel een visie, formuleer ambitieuze doelen. Alleen dan kunnen we echt sturen en verbeteren.”

Lees de ambitie en de doelen van het thema Zorg voor iedereen.