"Ik wil op een positieve manier zorgen dat commissies niet alleen naar die H-index kijken"
Als kersverse referent voor de Dekkerbeurzen wil Annemijn Algra haar collega’s in de wetenschap laten zien hoe het ook kan.
Door: Richard van Duin
Wetenschap is meer dan alleen onderzoek. Het gaat om maatschappelijke impact en daarmee om valorisatie, implementatie en communicatie. Het gaat om samenwerken en resultaten verder brengen. De kwaliteit van een wetenschapper kan dan ook niet enkel meer gemeten worden in aantal publicaties. Annemijn Algra: “Ik denk dat je verandering het best van binnenuit kunt brengen. Dat kan alleen als je zelf meedraait in het systeem.”
Annemijn Algra is voorvechter van het nieuwe erkennen en waarderen. Haar droom is dat er bij onderzoekers straks aandacht is voor specifieke individuele kwaliteiten en verschillende loopbaanpaden. Dat status voortkomt uit expertise en niet uit het aantal jaren dat je meedraait. “De oudere garde moet zich realiseren dat onderzoekers die zij junior noemen expert zijn op andere belangrijke gebieden zoals sociale media, moderne apps en digitale zorg. We kunnen zo veel van elkaar leren.”
Het interview vindt plaats tijdens haar kraamverlof. Even was het spannend hoe onze online afspraak zou verlopen. Baby Lea heeft nu al een sterke mening en vindt overdag slapen overgewaardeerd. We praten over Algra's successen in Young Science in Transition. Over de uitdagingen, haar motivatie en over hoe de bal zeven jaar geleden is gaan rollen. Nog maar net begonnen aan haar promotie en opleiding tot neuroloog bij UMC Utrecht, kreeg Annemijn destijds een introductieles van decaan Frank Miedema over Science in Transition. De universiteit was heel trots op het nieuwe beleid. Ze lieten de H-index los en gingen hoogleraren aannemen door niet enkel naar publicaties, maar naar verschillende kwaliteiten te kijken. “Het inspireerde me, maar maakte me tegelijkertijd een beetje driftig.”
Vanwaar die drift? Ben je niet juist een groot voorstander van het nieuwe erkennen en waarderen?
“Omdat ik merkte dat er voor jonge onderzoekers niets veranderde. Ik moest voor de evaluatie van mijn eerste promotiejaar een formulier invullen. De eerste vragen waren hoeveel ik dat jaar gepubliceerd had, hoeveel prijzen ik had gewonnen en hoeveel subsidies ik had binnengehaald. In mijn eerste jaar! Het antwoord: drie keer nul. Heel demotiverend natuurlijk. Hartstikke goed, die veranderingen voor hoogleraren, maar als we vervolgens de jongere generatie nog verkeerd opvoeden, dan gebeurt er alsnog niets op de lange termijn.”
Wat bedoel je precies met ‘verkeerd opvoeden’?
“Er zijn genoeg jonge onderzoekers die ook graag willen veranderen. Maar doordat ze opgroeien in die foute publicatiecultuur gaan ze verkeerd gedrag tonen. Ze gaan elkaar opjutten. “Hoeveel publicaties heb jij eigenlijk?” en “als je in opleiding wil komen, dan moet je toch echt promoveren”. Ik vind het onzin dat veel artsen gaan promoveren terwijl ze onderzoek helemaal niet leuk vinden. Je kunt beter de mensen die het echt leuk vinden de tijd en het geld geven. Ik was zelf tijdens mijn opleiding tot neuroloog in de avonduren een Dekkeraanvraag aan het schrijven omdat er niet genoeg geld was voor mijn promotie. Helemaal niet gezond natuurlijk, maar veel jonge dokters doen het zo. Ik schreef toen een opiniestuk over dat niet alle specialisten gepromoveerd moeten zijn en publiceerde het in ScienceGuide en in Medisch Contact.”
Dat is nogal een standpunt. Vond je dat niet spannend?
“Ja zeker wel. Bij mijn eigen opleiding was nog steeds de werkafspraak dat je moest promoveren tijdens de opleiding. Het was dus eigenlijk tegen het heilig huis van mijn eigen opleiding aan trappen. Maar het heeft de bal wel doen rollen. De decaan wist ineens van mijn bestaan en niet veel later werd ik gevraagd voor Young Science in Transition.”
Het eerste dat jullie aanpakten was dat evaluatieformulier. Hoe ging dat in zijn werk?
“We hebben die typische telvragen eruit gehaald. Over publicaties, impact-factor, prijzen en beurzen en gewoon gevraagd: wat waren je twee beste prestaties dit jaar. Waar ben je trots op? En waar wil je je in ontwikkelen? Het ging allemaal niet vanzelf. We moesten door zo veel hoepels springen en deuren openen. Dat heeft ons veel geleerd en heeft ons ook goed doen inzien hoe de structuur in de academie werkt.”
Waar liepen jullie tegenaan?
“De academische wereld is heel erg evidence based, dus als het niet bewezen is, dan werkt het niet. Toen we het formulier wilden veranderen vroegen ze dus ook: hebben jullie bewijs dat het beter werkt dan het oude formulier? Dat hadden we niet.”
Hoe ging je daarmee om?
“We hebben een pilot in ons eigen PhD-programma gedaan. We vroegen onze naaste collega’s de pilot te beoordelen en maakten een rapport met mooie grafieken. Alsjeblieft, hier heb je wetenschappelijk bewijs dat het werkt. Het rapport werd waarschijnlijk niet eens geopend. Het feit dat het bestond was genoeg. Toen wilden mensen ineens meedoen.”
Je bent in opleiding tot specialist en aan het promoveren. Waar haal je de tijd vandaan voor dit soort extra projecten?
“Dat gaat eigenlijk vanzelf. Mijn nevenprojecten zijn altijd mijn grootste avonturen. Ze zijn niet aan tijd of geld gebonden en ontstaan echt vanuit enthousiasme en verwondering. Mijn kamergenoten zeggen ook altijd: ‘oh nee, Annemijn is weer aan een nevenproject begonnen’. In zo'n avontuur maak ik van alles mee en daar leer ik super veel van.”
Wat als je nu moet kiezen? Wetenschap en zorg, of je andere projecten?
“Ik zou niet kunnen kiezen. Ik denk ook dat het altijd wel een beetje in elkaar zal overlopen. Zo startte ik tijdens de coronapandemie als nevenproject Strocorona. Een groot onderzoek naar het verband tussen corona en herseninfarcten. Vanuit New York stonden de krantenkoppen ineens vol met berichten dat daar een verband tussen zou zijn. Ik dacht: dat moeten we uitzoeken. Samen met een collega heb ik toen een grote samenwerking opgezet, met de Hartstichting en de DCVA. Dat was ook een groot avontuur. Ik ben met een collega in mijn knalrode Peugeot 108 alle perifere ziekenhuizen afgegaan om die data te verzamelen. Heel leuk en waardevol, want daardoor heb ik de neurologen van al die perifere ziekenhuizen leren kennen. Het is de vraag in hoeverre het dan eigenlijk nog een nevenproject is.”
We roepen onderzoekers op om zich aan te melden als referent. Toen ik je in voorbereiding op het interview sprak gaf je je meteen op. Waarom vind je dit belangrijk?
“Ik denk dat je verandering het best van binnenuit kunt brengen. Dat kan alleen als je zelf meedraait in het systeem. Ik wil als jonge referent mijn collega’s laten zien hoe het ook kan. Ik wil op een positieve manier zorgen dat ze niet alleen naar die H-index kijken.”
Wat vind jij dat de Hartstichting beter kan doen bij de beoordeling van de Dekkerbeurzen?
“Het is belangrijk dat de groep beoordelaars divers is. Jonge mensen, oudere mensen, mannen, vrouwen. Maar dat doen jullie eigenlijk al heel goed. Wat dan heel waardevol kan zijn, is een goede nabespreking. Dat je naar elkaar ook onderbouwt wat je sterk vond en wat minder. Dat kan belangrijke inzichten geven. Je leert van elkaar. Wat ook iets moois zou kunnen zijn is mensen de kans geven open-referent te zijn. Dat het dus niet anoniem is. Als je dan iemand een slechte beoordeling geeft en je werkt in hetzelfde veld, is dat natuurlijk heel eng. Maar het zou de dialoog mooi op gang brengen.”
Wat zou je willen meegeven aan de commissieleden van de Hartstichting die jonge onderzoekers beoordelen?
“Zorg dat het niet alleen gaat om het genereren van publicaties zodat ze daarna weer een nieuwe subsidie kunnen binnenhalen. Zorg dat ze nadenken over wat ze nu echt willen leren of ontwikkelen. En over wat er mis kan gaan en hoe ze met tegenslagen om gaan. In mijn Dekkerproject onderzocht ik het risico op complicaties bij de behandeling van hersenaneurysmata. Als ik erop terugkijk, was ik super naïef. Het is voor neurochirurgen niet leuk om te horen wat voor complicaties ze kunnen veroorzaken. Niemand van mijn beoordelingscommissie heeft mij gezegd: ‘goh Annemijn, waar begin je aan? Heb je dit wel goed doordacht?’ Dus eigenlijk bijna een soort mentoraat.”
Hoe kunnen we jonge onderzoekers het beste ondersteunen om zich te ontwikkelen tot goede referenten?
“Je zou kunnen denken aan een buddy-systeem. Dus dat je nieuwe referenten koppelt aan meer ervaren referenten. Die leren dan van elkaar. Wat ook belangrijk is, is dat je niet één jonkie in een commissie zet, maar twee. Dan durven ze zich veel meer uit te spreken. Jonge referenten zien echt andere dingen en kunnen enorme meerwaarde hebben.”
Ben jij veranderd ten opzichte van vijf jaar geleden?
“Ik was toen nog wel in de veronderstelling dat we de wereld gingen veranderen. Inmiddels denk ik: We gaan hele kleine stapjes zetten en dan heel veel geduld hebben. Je moet je realiseren dat het voor de oudere garde, de gevestigde namen, best moeilijk kan zijn, dat nieuwe erkennen en waarderen. Zij zijn opgegroeid in het oude systeem. Ik heb het nu over oudere en jongere onderzoekers, maar natuurlijk zijn niet alle oudere onderzoekers tegenstander en zijn er ook jonge onderzoekers die bang zijn voor de gevolgen van deze verandering.”
Heb je tips voor jonge onderzoekers die zelf ook dingen willen veranderen?
“Begin klein en lokaal. Dus probeer niet in één keer het hele beleid van de universiteit aan te passen. Daarnaast is user feedback heel belangrijk. Praat met mensen die uiteindelijk te maken krijgen met de verandering die je wil doorvoeren. Kijk waar de behoefte ligt. Tenslotte moet je de juiste mensen aan jouw kant krijgen. Anders kom je er niet. Wij hadden al snel de lokale programmadirecteuren en de decaan aan onze zijde. Dan ontstaat er een domino-effect.”
Annemijn Algra
Nieuwsbrief voor professionals
Op de hoogte blijven? Schrijf je in en ontvang maandelijks informatie over calls, interviews en het laatste nieuws over ons hart- en vaatonderzoek.